Regulier onderwijs

 

Publieke onderwijs: van peuterklas tot eindexamen

Inleiding

Het Marokkaanse publieke onderwijs betreft het onderwijs voor kinderen in de leeftijd van 6 tot 16 jaar. Het onderwijs is verdeeld in een “basisschool” voor kinderen van 6-12 jaar en de “middelbare school” verdeeld over twee soorten onderwijs: het collège, voor kinderen van 12-15 jaar en het Lycee voor kinderen van 15-18 jaar. Sinds 2002 wordt er ook geprobeerd peuteronderwijs voor kinderen van 4 tot 6 jaar aan te bieden. Hoewel er veel is gedaan om er voor te zorgen dat alle kinderen naar school gaan, is het percentage schoolgaande kinderen nog steeds geen 100%. Vooral de deelname op het platteland en dan met name die van de meisjes blijft achter. Het publieke onderwijs kampt verder met een structureel gebrek aan middelen en het gebruik van verouderde lesmethoden.

L’enseignement préscolaire / Peuterklas

Sinds de hervormingen 2000-2002 is vastgesteld dat er een systeem van ”enseignement préscolaire”, moet komen. Letterlijk vertaald is dit het “voorschoolse”onderwijs, in de betekenis “voordat de echte school begint” (het is niet synoniem aan de voor- en naschoolse opvang in Nederland). Voorheen bezochten kinderen in deze leeftijd geen school of eventueel een koranschool. Het nieuwe voorschoolse onderwijs beoogt echter onderwijs te bieden dat meer lijkt op het peuteronderwijs zoals dat bijvoorbeeld in Nederland bestaat. Tijdens het voorschoolse onderwijs ligt de nadruk op het aanleren van de eerste rekenvaardigheden, taalvaardigheden in het Frans, maar ook het Modern Standaard Arabisch (MSA). Het MSA is immers voor zowel Berber- als Arabischtalige kinderen niet hun moedertaal. voor de Arabischtaligen is hun moedertaal het Darija, het gesproken Marokkaanse dialect. Voor de Berbers is dat een van de drie Berberdialecten, eveneens talen die vooranemlijk gesproken, en niet egschreven worden. Daarnaast wordt er aandacht gegeven aan sport, spel en creatieve activiteiten. Er is ook veel aandacht voor het aanleren van een aantal basisbegrippen van het Islamitische geloof, zoals het uit het hoofd leren van belangrijke koransoera’s en de vijf zuilen van de Islam. Het onderwijs wordt altijd in het Arabisch gegeven. In dit nieuwe voorschoolse onderwijs wordt er in toenemende mate gebruik gemaakt van pedagogische methoden. Hiervoor zijn ook speciale opleidingsinstituten opgezet om docenten te (her)scholen. In de vaak overvolle klassen is dit echter niet altijd realiseerbaar. Het onderwijs is gratis, men moet echter zelf wel de boeken en schoolbenodigdheden kopen.

De deelname aan het voorschoolse onderwijs is echter nog niet algemeen gangbaar. Vooral buiten de grote steden is de deelname aan het voorschoolse onderwijs laag (stad 46%, platteland 21%). Niet alleen ontbreken in afgelegen plattelandsgebieden vaak de voorzieningen, maar ook zorgen een combinatie van armoede en traditionele culturele waarden en normen ervoor dat ouders niet geneigd zijn hun kinderen naar het voorschoolse onderwijs te sturen. Het voorschoolse onderwijs is echter in het leven geroepen om de gang naar de lagere school, en de kans van slagen daarin te vergroten. Het blijkt namelijk dat reeds op de basisschool sprake is van een grote uitval van leerlingen, vooral op het platteland. Door de kinderen eerder naar school te sturen hoopt men de uitval te verminderen en de ouders te overtuigen van het belang van school. Bron :http://www.men.gov.ma/

l’enseignement primaire / De basisschool

Het basisonderwijs beslaat een periode van 6 jaar en is voor kinderen van 6 tot 12 jaar. De lessen worden gegeven in het Arabisch. Net zoals in Nederland leren kinderen in deze jaren lezen en schrijven. Dit gebeurt echter niet in hun eigen taal, het Marokkaans Arabisch, maar in het Modern Standaard Arabisch, het Frans en op sommige scholen sinds 2003/2004 ook in het Tamazight (de Berbertaal). Daarnaast leren kinderen natuurlijk rekenen en de beginselen van geschiedenis, biologie en aardrijkskunde. Er is relatief veel tijd gereserveerd voor het godsdienstonderwijs (4 uur per week). Daarnaast wordt er ook aan sport en handvaardigheid gedaan. Scholen maken ook af en toe een schoolreisje en ieder schooljaar wordt feestelijk afgesloten met een eindfeest, waarbij ook de ouders aanwezig zijn. Aan het einde van de basisschool moeten de leerlingen een examen afleggen. Als ze geslaagd zijn ontvangen de leerlingen een certificaat.

In de klas

Op school dragen leerlingen verplicht een soort schooluniform, over hun kleding heen. Dit uniform heeft de vorm van een soort overjas/blouse; voor meisjes is deze licht roze en voor jongens donkerblauw. In de hogere klassen verandert dit schooluniform en dragen jongens en meisjes een donkerblauwe broek (of rok) en een lichtblauwe blouse (met stropdas).

Sinds de hervormingen van 2000-2002 is er meer aandacht voor nieuwe en moderne manieren van lesgeven, waarvoor ook nieuwe docentenopleidingen zijn opgezet. Ook zijn de schoolboeken grondig herzien hoewel deze nog steeds niet erg modern zijn. Zo dragen zij bijvoorbeeld nog steeds expliciet een traditioneel rolpatroon uit.

Het gemiddeld aantal kinderen per klas is 29. In volkswijken in stedelijke gebieden zijn klassen echter vaak veel groter (tot 41). Dit lost men op door lange schooldagen (8.00-18.00) te maken en ook les te even op zaterdag. Zo kan men de klassen spreiden of bepaalde activiteiten verplaatsen. Op het platteland zijn de scholen vaak klein, ze bestaan geregeld uit slechts 1, soms 2, kale, lege lokalen vaak zonder voorzieningen zoals sanitair, kantine, recreatiezaal of speelgoed/onderwijsmateriaal (behalve een schoolbord). Leerlingen van verschillende leeftijden en niveaus zitten bij elkaar in de klas. Het gebruik van hulpmaterialen bij de lessen is beperkt. Leerlingen moeten zelf hun boeken kopen evenals pennen, potloden, schriften etc. Het gebruik van computers is nog minimaal, hoewel het belang hiervan in toenemende mate wordt erkend. Recentelijk heeft het ministerie van Onderwijs een begin gemaakt met de introductie van pc’s en moderne communicatiemiddelen (Projet Genie) op scholen. Men richt zich hierbij echter eerst op de middelbare scholen. De manier van werken op de scholen is klassikaal. De communicatie is éénrichtingverkeer; de leraar dicteert, de leerling absorbeert en reproduceert. Er is geen ruimte voor eigen inbreng of discussie en er wordt niet gewerkt aan het aanleren van vaardigheden om zelfstandig problemen op te lossen.

Docenten in het publieke onderwijs krijgen hun aanstelling van het ministerie van Onderwijs. Los van het feit dat ze slecht betaald worden, hebben ze ook nog eens weinig tot geen zeggenschap over waar ze zullen gaan werken. Als men wordt aangesteld op een verafgelegen plattelandsschool wordt er bovendien ook niet voorzien in vervoer(skosten) of een woning. Het komt daardoor regelmatig voor dat leraren niet komen opdagen. Ook de kinderen zelf laten het vaak afweten. De lange loopafstanden (tot wel 10 kilometer) naar school zijn voor veel kinderen een zware opgave, zeker bij slecht weer. Het gevolg is dat veel kinderen hun school niet afmaken, of een onvoldoende niveau behalen om door te stromen naar het secundaire onderwijs (de middelbare school). Ook de aanschaf van de boeken en andere benodigdheden is voor arme gezinnen vaak een (te) zware last.

Ondanks de slechte omstandigheden op het platteland is de deelname aan het primaire onderwijs toch redelijk hoog (landelijk zo’n 95% Stad: 97% en platteland 90%). Om de schoolgang te bevorderen delen veel NGO’s, charitatieve instellingen (religieus en niet religieus) en soms ook gemeentes aan het begin van het schooljaar schooltassen uit gevuld met de benodigde schrijfwaren.

Het secundaire onderwijs / de middelbare school

Als kinderen de basisschool met succes hebben afgemaakt kunnen ze doorstromen naar het secundaire onderwijs. Dit voortgezet onderwijs duurt ook zes jaar. Deze zes jaar worden opgedeeld in 2 x 3 jaar: het “secundair collegiale” en het “secundair qualifiant”. Dit staat bekend als het “college” en het “lycee”. De zes jaar basisschool en de 3 jaar college vormen samen 9 jaar fundamenteel onderwijs dat voor iedereen verplicht is. Tijdens het college krijgen leerlingen per week 35 uur les in de volgende vakken: Arabisch (MSA), godsdienstonderwijs, sociale vakken (geschiedenis, geografie en maatschappijleer), Frans, wiskunde, natuurkunde, lichamelijke opvoeding, kunst/handarbeid, muziek en twee onduidelijke vakken met de namen « La Culture Féminine” of “l’Initiation à la technologie”. Het onderwijs wordt gegeven in het Arabisch. Na drie jaar ontvangt men een certificaat genaamd BEC (Brevet d’Enseignement Collégial). Met dit diploma op zak kunnen leerlingen doorstromen naar het middelbaar beroepsonderwijs, of naar het lycee.

Als leerlingen verder gaan op het lycee moeten ze een profiel voor het “baccalaureaat” (afgekort tot Bac) = het eindexamen kiezen. Hiervoor zijn vier opties:

·Bac littéraire (talen);

·Bac scientifique (bètawetenschappen);

·Bac technique (techniek);

·Bac économique (economie)

De laatste twee jaar van het lycee bereiden voor op dit baccalaureaat. Een Marokkaans baccalaureat staat gelijk met ” ruim een HAVO diploma”.

In de grote steden zijn er voldoende collèges en lycea, maar op het platteland, waar bovendien een veel geringer aantal kinderen doorstroomt naar het secundaire onderwijs, zijn de colleges en de lycea geconcentreerd in de kleine stedelijke kernen. Dit betekent dat kinderen doordeweeks op een internaat bij de school wonen en alleen in het weekend naar huis gaan. Er bestaan altijd aparte scholen en internaten voor meisjes en jongens.

Het landelijke gemiddelde slagingspercentage voor het Bac is na de eerste rond ongeveer 35% en na de herkansingen ongeveer 47%. Hierbij zijn er wel grote verschillen tussen de verschillende profielen. Het slagingspercentage bij de Bac scientifique ligt op 70%, bij de Bac litteraire is dit slechts 30%.

Als leerlingen hun Bac hebben gehaald kunnen ze doorstromen naar het “enseignement supérieur” (het hoger beroepsonderwijs) of de universiteit. Sommige vervolgopleidingen accepteren echter ook studenten die hun Bac (net) niet hebben gehaald. Anders kunnen deze leerlingen alsnog doorstromen naar het “enseignement professionelle” (het middelbaar beroepsonderwijs).

(Bron NIMR.nl)